Artikelen

Brain-derived neurotrophic factor als een mogelijke voorspeller van de uitkomst van electroconvulsieve therapie.

Door Lisa van Zutphen;

Link naar het originele artikel.

Achtergrond
Electroconvulsie therapie (ECT) is een goede behandelmethode voor depressie. Hoewel ECT veilig is, is het een intensieve behandeling die vervelende bijwerkingen kan hebben. Bovendien hebben niet alle patiënten baat bij ECT, waardoor er patiënten zijn die wel deze intensieve behandeling ondergaan en bijwerkingen kunnen krijgen, maar geen vermindering van de depressieve klachten ervaren. Om die reden wordt er onderzoek gedaan naar mogelijke voorspellers van een behandeleffect bij ECT. Een van deze mogelijke voorspellers is brain-derived neurotrophic factor (BDNF). BDNF is een stof die onder andere in de hersenen zit, die ervoor zorgt dat zenuwnetwerken kunnen groeien en zich aan kunnen passen. Er wordt gedacht dat BDNF een rol speelt in het ontstaan van een depressie. Dit komt omdat mensen met een depressie minder BDNF in hun bloed hebben, en een afname in BDNF is gerelateerd aan het ontstaan van depressie. Ook neemt BDNF weer toe als depressieve klachten verminderen ten gevolge van behandeling met antidepressiva.

Er is al eerder onderzoek gedaan naar BDNF en ECT behandeling, maar die studies lieten tegenstrijdige resultaten zien. Er zijn onderzoeken waarin is aangetoond dat BDNF levels voorafgaand aan de ECT behandeling voorspellend waren voor een effect van ECT, maar er zijn ook onderzoeken waarin er geen verschil was in BDNF tussen mensen die wel en geen baat hadden bij de ECT behandeling. Deze tegenstrijdige resultaten kunnen mogelijk komen doordat er maar weinig mensen in deze onderzoeken zaten, en doordat de onderzochte mensen erg verschilden tussen de studies.

 

Onderzoeksdoel
Wij hebben onderzocht of BDNF levels, gemeten voorafgaand aan ECT behandeling, bij ouderen met een depressie die baat hadden bij ECT behandeling verschillen van de BDNF levels van ouderen met een depressie die geen baat hadden bij ECT behandeling.

Onze hypothese was dat de BDNF levels van ouderen met een depressie die wel baat hebben bij ECT behandeling lager zijn dan de BDNF levels van ouderen met een depressie die geen baat hebben bij ECT behandeling.

Daarnaast hebben wij nog 2 andere dingen onderzocht:

  1. Wij hebben onderzocht in hoeverre er op basis van BDNF levels voorafgaand aan ECT behandeling onderscheid gemaakt kan worden tussen ouderen met een depressie die wel of geen baat hadden bij ECT behandeling, om op die manier een uitspraak te kunnen doen over het potentieel van BDNF als hulpmiddel om ouderen met een depressie te kunnen selecteren die waarschijnlijk baat hebben bij ECT behandeling.
  2. We hebben onderzocht welke patiëntkenmerken er verschilden tussen ouderen met een hoog BDNF en ouderen met een laag BDNF, omdat BDNF levels ook gerelateerd zijn aan klinische kenmerken anders dan ECT effect.

 

Methode
Wij hebben gebruik gemaakt van gegevens van de Mood Disorders in Elderly treated with Electroconvulsive Therapy (MODECT) studie. In deze studie zijn 110 patiënten gevolgd gedurende en na ECT behandeling. Deze patiënten kwamen uit Amsterdam of Leuven, hadden een unipolaire depressie en waren 55 jaar of ouder. Van 16 patiënten waren niet alle gegevens verzameld, waardoor we die niet mee konden nemen in dit onderzoek.

Er zijn twee criteria voor een effect van de ECT behandeling gebruikt: respons en remissie. Respons houdt in dat dat de ernst van de depressie, gemeten met een somscore van een vragenlijst naar depressieve symptomen, met 50% af was genomen aan het eind van de ECT behandeling. Remissie houdt in dat de score op deze vragenlijst lager dan 10 was op twee achtereenvolgende meetmomenten.

 

Resultaten
Van 94 patiënten hadden 77 patiënten (81.9%) een respons op de ECT behandeling en 65 (69.1%) waren in remissie na de ECT behandeling. De gemiddelde BDNF levels verschilden tussen patiënten die wel en geen baat hadden bij ECT behandeling: de BDNF levels waren lager bij patiënten die wel baat hadden bij de ECT behandeling.

Hoewel de gemiddelde BDNF levels wel lager waren bij patiënten die baat hadden bij ECT, was het toch lastig om op basis van BDNF levels onderscheid te maken tussen mensen die daadwerkelijk baat hadden bij ECT. BDNF lijkt, op basis van dit onderzoek, dus geen geschikt hulpmiddel om patiënten met een depressie te selecteren die mogelijk baat hebben bij ECT behandeling.

Ten slotte hebben we gekeken of er verschillen waren tussen patiënten met een laag en een hoog BDNF. In de lage BDNF subgroep zaten meer patiënten die een respons of remissie hadden. Daarnaast waren de patiënten met een laag BDNF vaker afkomstig uit Leuven, hadden zij minder vaak lichamelijke ziekten en was de duur van de depressie waarvoor zij ECT kregen, korter.

 

Conclusie
Ons onderzoek heeft laten zien dat BDNF levels, voorafgaand aan ECT behandeling, gemiddeld lager zijn bij de patiënten die baat hebben bij ECT. Desondanks lijkt BDNF geen geschikt middel om in de klinische praktijk te bepalen of een depressieve oudere patiënt waarschijnlijk baat zal hebben bij ECT behandeling. BDNF lijkt dus niet geschikt om patiënten te selecteren voor ECT behandeling.